De Waterduivel, een Mechelse legende verteld door Constant Boeykens


Die avond stijgt een vermoeide ruiter van zijn paard.
Het vertrouwde beeld van Sint Jan onder de grote mantelschelp maakt hem duidelijk dat hij op het juiste adres is. Hij slaat zijn rijdier zachtjes op de schoft, stijgt af en laat de koperen klopper
op de deur vallen.
Een luikje gaat open. Een wachter kijkt door de tralies van het spievenster. Zodra hij het witte achtpuntige kruis op de zwarte mantel van de jongeman ziet, klapt het luikje dicht.
Een grendel wordt weggeschoven, de poort gaat open.
Johan leidt zijn paard over de gekasseide binnenkoer naar de stallen. Hij is amper terug bij de wachter en staat nog even te praten, wanneer er hevig op de deur gebonkt wordt.

Twee jonge vrouwen worden binnen gelaten. Zodra hij de vrouwen ziet, luidt de wachter een klok. Eén van hen, een roodharige in geel keurs en groene rok, is doornat en bibbert hevig. De kleren plakken aan haar lichaam. Wild, klappertandend slaat ze om zich heen.
‘De duivel!... Weg!... Help!... Weg!... Weg!…’
‘Ik vond haar bij de Duivelsvliet,’ verklaart de ander. ‘Ze is totaal overstuur, het arme ding.’
Enkele op het klokgelui toegeschoten hospitaalridders ontfermen zich over de vrouwen en leiden ze naar binnen.
Johan kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en vraagt de poortwachter om uitleg.
‘Het is weer in de Duivelsvliet’, verklaart de wachter, ‘er verdwijnen steeds meer jonge vrouwen, meestal rond de periode van de volle maan. Soms vinden we er een terug, maar diep gekwetst, totaal verward. Dit kan echt niet blijven duren. De mensen vragen hulp. Ze zeggen dat er een waterduivel heerst.’

‘Dan ben ik juist op tijd gekomen. Morgen zal ik dit onderzoeken.’

Johan geniet van een stevig maal en wordt naar zijn kamer gebracht. Zodra hij alleen is, legt hij zijn hand op de borst. Eerbiedig haalt hij uit zijn borstzak de prent te voorschijn van een naakte vrouw die oprijst uit een grote mantelschelp. Hij kust haar hoofd, borst en vagina. ‘Ik zal dit oplossen, in naam van de godin, dat beloof ik.’
En hij steekt de prent weer in zijn borstzak.

De volgende avond trekt de ridder naar de aangewezen plaats, een ommuurde tuin waar een vliet doorheen loopt. Op twee plaatsen werd een doorgang in de muur gemaakt, die voetgangers toelaat een hele omweg te besparen.
Johan nestelt zich op een bank achter een grote hazelaar. Hier heeft hij een goed zicht op de vliet, zonder zelf gezien te worden.
Alles is stil, geen blaadje beweegt, zelfs de vogels laten zich niet horen. De volle maan weerspiegelt zich in het roerloze wateroppervlak.

Vanuit zijn schuilplaats ziet Johan enkele dames babbelend voorbijgaan. 
Wat later verschijnt een jonge vrouw.
Vergist hij zich, of merkt hij nu toch een stille rimpeling in het water?
Zodra ze langs de vliet komt, schiet een groene arm uit het water, een hand grijpt haar enkel. Een lange, rode tong slingert zich langs haar been omhoog.
Johan trekt zijn zwaard en vliegt op het monster af. De groene waterduivel is zeker twee koppen groter dan hij zelf. Zijn lichaam is bedekt met schubben. Tussen vingers en tenen zitten grote vliezen.
Met grote, ronde ogen kijkt het monster zijn nieuwe belager aan.
Johan gaat onmiddellijk in de aanval, maar zijn zwaard ketst af op het harde pantser.
De waterduivel grijpt Johan en slingert hem weg. Waggelend loopt hij naar het meisje dat gillend vlucht.
Beduusd komt de jonge ridder tot zichzelf. Opnieuw stort hij zich op het groene monster. Elke slag van zijn zwaard ketst af op het schubbenpantser. Hij moet zich uit alle macht verweren om de molenwiekende armen te ontwijken. Het monster schudt hem opnieuw woest van zich af.

Vertwijfeld kijkt Johan om zich heen, zoekt hulp. Als in een flits ziet hij haar, een lichtend beeld aan de duistere hemel... 

Een naakte Venus verrijst in een grote schelp uit het water. Hij hoort haar stem, die zijn hele lichaam lijkt te doordringen: ‘Je kan dit, Johan, houd moed.’

De jonge ridder voelt zich vervuld van een nieuwe, sterke kracht. In een oogwenk ziet hij de weke buik van zijn tegenstander. Diep gebukt snelt hij op de duivel af. Keer op keer stoot hij zijn zwaard in de zachte buik van het monster, dat wankelt, zijn slachtoffer loslaat en zwaargewond in het water stort.

De ridder loopt naar het bibberende meisje. ‘Kom’, zegt hij, ‘we zullen je verzorgen tot je weer beter bent.’

Hij slaat zijn mantel om het meisje en begeleidt haar naar zijn verblijf.

Johan is snel bekomen van zijn avontuur. Met genoegen stelt hij vast dat het meisje zienderogen opknapt. Zijn trouw aan de godin schonk hem de overwinning.

Enkele dagen later moet hij verder. De Johannieters bleven hier, trouw aan hun opdracht van hospitaalridders. En van de waterduivel is nooit meer iets vernomen. 


Dit verhaal maakt deel uit van de app 'Mechelen Verbeeld', een stadswandeling door een Mechelen dat alleen in de verbeelding bestaat.




 

Reacties

Podcast Mysterieus België